Hovenier Historisch Groen werkt in bijzondere traditie

17-11-2021 | Tuinbazen en erfgoedhoveniers die zich inzetten voor ons groene erfgoed bouwen voort op de erfenis van zeventiende-eeuwse meesterhoveniers. Een erfenis die het waard is om te koesteren en door te geven. Historicus Lenneke Berkhout gaf een gastcollege over deze bijzondere erfenis aan de studenten van de NCE-opleiding Hovenier Historisch Groen, die dit jaar van start is gegaan. Zo weten de studenten in welke voetsporen ze treden bij hun werk in het historisch groen. **

Door Lenneke Berkhout

Het vak van hovenier is zo oud als de mensheid, maar het hovenierswerk heeft ook veel veranderingen ondergaan. De basis voor de huidige functie van tuinbaas of erfgoedhovenier werd gelegd in de zeventiende eeuw. Het was de tijd waarin de tuinkunst in opkomst was in Nederland en adel en rijke burgers in navolging van het Oranjehof schitterende formele tuinen lieten aanleggen. De gereconstrueerde tuinen van Het Loo zijn daar een mooi voorbeeld van.

De zeventiende eeuw was een tijd van veel innovaties. De schepen van de Verenigde Oost-Indische Compagnie brachten vanuit Azië en Zuid-Afrika tal van onbekende zaden en bollen naar de Nederlandse Republiek. Het tot bloei brengen van deze onbekende planten was een grote uitdaging voor hoveniers. Ook kwamen er nieuwe technieken zoals de aanleg van parterres en het snoeien van leifruit. De instroom van onbekende planten en de toepassing van nieuwe technieken vergden meer kennis en vaardigheden van hoveniers. Er ontstond een splitsing tussen goed geschoolde, geletterde meesterhoveniers die in staat waren om een grote tuin te beheren en een groep eenvoudige, ongeschoolde dagloners die het zware handwerk deden.

Directeur en opzichter

Het vak van hovenier onderging in de zeventiende eeuw nog een belangrijke ontwikkeling. Aanvankelijk waren hoveniers vooral meewerkende voormannen. Zij stuurden knechten en dagloners aan, maar werkten zelf ook in de tuin. De eigenaar van de tuin of een rentmeester huurde dagloners in en bestelde tuinmateriaal als mest en zaden. Hoveniers begonnen aan het eind van de zeventiende eeuw deze taken over te nemen. Die ontwikkeling is goed te illustreren aan de hand van de hoveniers van het Oranjehof, maar speelde breder.

De prinselijke hoveniers kregen een vast budget voor het totale beheer van de tuin. Zij moesten voortaan zelf materiaal inkopen en in het hoogseizoen de inzet van dagloners regelen. Al hun uitgaven moesten zij gedetailleerd verantwoorden. Dit betekende het bijhouden van een uitgebreide financiële en personele administratie. Bovendien kregen zij de beschikking over meer vaste knechten, waardoor zij meer tijd kwijt waren aan het plannen van het dagelijks werk en het inzetten en aansturen van personeel. Al met al een flinke taakverzwaring.

Deze veranderingen in de functie van hovenier weerspiegelden zich aan het begin van de achttiende eeuw in een nieuwe functiebenaming: ‘directeur en opzichter’. Deze directeur en opzichter was vooral manager en had zijn snoeischaar verruild voor een ganzenveer.

Een erfenis om te koesteren

De hoveniers van de zeventiende eeuw werden de tuinbazen van de negentiende eeuw. De tuinbazen en hoveniers die zich vandaag de dag inzetten voor ons groene erfgoed bouwen voort op de erfenis van hun zeventiende-eeuwse voorgangers. Een erfenis die het waard is om te koesteren en door te geven.

Over de auteur

Lenneke Berkhout is historicus. Zij doet onderzoek naar de geschiedenis van hoveniers en tuinbazen. Van haar hand verscheen in 2020 Hoveniers van Oranje. Bekijk hier een interview met Lenneke over haar boek: Auteur aan het woord: Lenneke Berkhout

Afbeelding boven: Romeyn de Hooghe, Oranjerie en kassen te Kleef, 1685-1695, Rijksmuseum Amsterdam
Afbeelding onder: David Teniers de Jonge ,De vier jaargetijden: De Lente, 1665-1670, beeldbank RCE